In de herfst en in de winter gebeurt het vaak dat het in de bergen, of op hoogte, zonnig is terwijl het in de vallei of in lage gebieden grijs blijft. Hoe ontstaat dit fenomeen? En kunnen we het goed voorspellen?

Lage wolken, hochnebel
Voornamelijk in de herfst en in de winter komt er vaak lage bewolking voor, ~ hochnebel. Dit weertype komt vooral voor in deze seizoenen omdat de zon dan onvoldoende sterk is om de bewolking “weg te branden”. Als er dan veel vocht aanwezig is in de lucht, er weinig wind staat, en het vrij koud is, kan er lage bewolking ontstaan die niet weg te krijgen is. Het karakteristieke grijze weerbeeld kennen we allemaal.
Oben blau?
Het gezegde “Oben Blau, unten grau” komt uit de Alpen. De lage wolken hebben een bovengrens, meestal tussen 500 en 1500 m, omdat de lucht daarboven veel droger is. In deze droge omstandigheden ontstaan geen wolken en is het helder. Vandaar “blau”, duidend op de kraakheldere lucht. Omdat de zon de lucht hier kan opwarmen, in tegenstelling tot de gebieden onder het wolkendek, is het hier meestal ook duidelijk warmer waardoor er een inversie ontstaan (de temperatuur neemt toe met de hoogte). Dat bevordert uiteraard geen verticale beweging waardoor de lage wolken nog steviger in het zadel blijven. Deze situatie kan soms dagen aanhouden.
Vochtigheid en hogedruk
We kunnen dit weertype vrij goed voorspellen aan de hand van vochtigheidskaarten. Zo is de luchtvochtigheid 100% ter hoogt van wolken, en zakt deze plots, vaak tot onder 50%, boven de wolken. Dergelijke lage wolken komen het meest voor onder hogedruk in de winter. Het vocht in de onderste luchtlagen kan dan geen kant uit. Hogedruk = altijd mooi weer? Vergeet het maar!
Wist je dit? Als je van boven de wolken neerkijkt op de wolken zie je een zee van wolken. In de Franse Alpen spreken ze dan ook vaak over een “Mer de nuages”.
0 Comments